Er was eens een eekhoorn die alles persoonlijk nam. Toen hij die ochtend wakker werd en zijn holletje in de boom wilde verlaten, was het de regen die hem om de oren sloeg, hem hinderde blij en vrij van boom naar boom te huppelen en nootjes te zoeken. Vond de regen hem soms niet aardig? Had hij iets verkeerd gedaan? Hij bleef binnen, verscholen in zijn holletje en wachtte totdat de regen hem weer gunstig gezind zou zijn.
Maar op een gegeven moment begon zijn buik te rammelen en kreeg hij honger. Wat wilde die honger toch van hem? Waarom maakte de honger hem het leven zuur?
En hoe langer hij binnen zat, hoe meer alleen hij zich begon te voelen. Hadden de andere eekhoorns hem verlaten? Miste ze hem niet eens? Was hij soms niet leuk genoeg om met de andere eekhoorns te spelen?
Hoe meer tijd er verstreek, hoe verdrietiger en bozer hij werd, zittend in zijn holletje, starend naar een muur van regen, luisterend naar de verhaaltjes in zijn eekhoornhoofdje.
Een uil in een naastgelegen boom had de eekhoorn aanschouwt en zei: ‘Maar eekhoorn, jij denkt dat alles iets over jou zegt, maar misschien zegt het meer iets over zichzelf? Kan de regen niet gewoon de regen zijn?’
Daar had de eekhoorn nog niet over nagedacht… ‘Uil, maar het klopt toch dat het vanochtend regende toen ik wakker werd en dat ik nu alleen en droevig in mijn holletje zit…’
De uil antwoordde: ‘ja, als je de regen groter maakt dan jij, kan de regen je neerdrukken’
De eekhoorn besloot toen om niks meer persoonlijk te nemen. Hij liet de regen de regen zijn, de honger in zijn buik de motor om nootjes te gaan zoeken en de eenzaamheid het verlangen in zijn hart om verbinding met andere eekhoorns te vinden.
Het was op dat moment dat de muur van regen voor zijn gezicht uiteen week en hij het bos daarachter weer zag.